Home
Menu
Zoek
Zoeken Annuleren

Coöperatief Leren

 

Theorie en praktijk

In het kort: Coöperatief Leren is een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in
kleine heterogene groepen op een gestructureerde manier samenwerken aan een
leertaak met een gezamenlijk doel. Tijdens dit samenwerken is het (eigen) product
niet alleen belangrijk maar ook het leerproces van de groep. Leerlingen leren met
elkaar en van elkaar.
Coöperatief Leren gaat verder dan het vormen van groepjes waarin kinderen mogen
samenwerken. Er zijn vijf basiskenmerken die bepalend zijn voor coöperatief leren.
Vijf basiskenmerken (Johnson, Johnson & Holubec) zijn typerend en bepalend voor
coöperatief leren:
1. positieve wederzijdse afhankelijkheid
2. individuele verantwoordelijkheid
3. directe interactie
4. samenwerkingsvaardigheden
5. evaluatie van het groepsproces
 

Positieve wederzijdse afhankelijkheid

Kinderen zijn van elkaar afhankelijk om een leerdoel te bereiken en zijn zich daar
ook van bewust. Iedereen moet zich inzetten waardoor de gezamenlijke
inspanningen meer opleveren dan dat ieder voor zich een opdracht maakt.
Praktisch gezien:
1) Samen een doel formuleren: een resultaat gemaakt door de hele groep, zoals
een werkstuk, presentatie of een toneelstuk. Tijdens de evaluatie kan gekeken
worden naar dit doel.
2) Belonen van de groep: er wordt beloond voor het product, maar ook voor het
groepsproces.
3) Rolverdeling: elk groepslid krijgt een rol, zoals tijdsbewaker, groepsleider,
materiaalman enz. Belangrijk is dat kinderen weten wat deze rollen inhouden.
4) De taakverdeling: een opdracht kan verdeeld worden in deelopdrachten
waarbij iedereen voor z'n eigen deel verantwoordelijk is.
5) Materialen delen: als het materiaal per groep zo verdeeld is dat niet iedereen
de benodigde materialen heeft moet men delen.
6) Groepsvorming: belangrijk is dat kinderen zich op hun gemak voelen in de
groep.
 

Individuele verantwoordelijkheid

Het kan gebeuren dat kinderen in een groep soms afhaken of meeliften. Dit wordt
voorkomen als elk kind ergens verantwoordelijk voor wordt. Het kind weet dan dat
zijn of haar bijdrage voor de groep onmisbaar is.
 Praktisch gezien:
1) De leerlingen krijgen van de leerkracht een eigen deeltaak en / of eigen rol.
2) De leerkracht geeft van tevoren niet aan wie woordvoerder wordt van de
groep.
3) Bij de evaluatie worden de leerlingen individueel beoordeeld. Het gaat hier
dan uiteindelijk niet om het gezamenlijke product maar om een goede
individuele prestatie. 

Directe interactie 

Tijdens het samenwerken is er veel interactie: de kinderen praten met elkaar, leggen
elkaar dingen uit, wisselen ideeën uit enz. Er is simultane interactie: als gewerkt
wordt in tweetallen, kan 50% van de groep tegelijk aan het woord zijn als er gewerkt
wordt in viertallen 25%. Dit leidt tot veel activiteit en betrokkenheid. 

Samenwerkingsvaardigheden

Coöperatief werken heeft altijd een tweeledig doel: het eindproduct en het proces, de samenwerking van de kinderen. Deze samenwerkingsvaardigheden moeten

geoefend worden met de kinderen om het vervolgens toe te kunnen passen in
coöperatieve werkvormen. Door het regelmatig toepassen en het positief stimuleren

worden deze vaardigheden goed geoefend. 

Evaluatie van het groepsproces

N de opdracht wordt er altijd geëvalueerd. Ten eerste wat de groepsleden samen
gemaakt hebben en wat ze ervan geleerd hebben. Ten tweede hoe de
samenwerking ging, wat ging er goed en waar moet de volgende keer op gelet